Das Kapital: waarom arbeiders in opstand zouden komen

Das Kapital – Karl Marx, 1867

Goederen (en meer algemeen eigendom van zaken – de basis voor kapitalisme) hebben een gebruikswaarde (in zichzelf) en een ruilwaarde (in relatie tot andere goederen). Het benodigde werk voor het maken van een goed is verdisconteerd in ruilwaarde, niet in gebruikswaarde. Weliswaar is werk voorwaarde voor het realiseren van gebruikswaarde, maar dat maakt de potentiële gebruiker niet uit: die beoordeelt slechts wat hij er aan heeft.

De arbeidswaarde die verdisconteerd moet worden in de ruilwaarde hangt sterk af van de productiviteit van arbeid, die weer sterk afhangt van zaken als werkstructuren, niveau van technologie, de staat van input (materialen), vaardigheden van de arbeiders, etc.

Door toenemende industrialisering ontstaat een vergrotende kloof tussen leverancier van arbeid en eigenaar van de producten ervan. Vroeger produceerde men voor zichzelf en voor surplusruil o.b.v. een equivalentieprincipe. Met de verschuiving naar producten die individuen niet meer zelf kunnen maken hebben mensen met werkpotentieel slechts de optie om hun arbeid te verkopen aan eigenaren van zaken die die goederenproductie mogelijk maken, waarmee ze eigendom van arbeidsresultaat afstaan.

Geld bemiddelt ruil van waardezaken. Arbeiders ruilen arbeid voor geld om er goederen van te kunnen kopen ter consumptie. Kapitalisten verzamelen geld om er goederen van te kunnen kopen ter doorverkoop (eventueel na bewerking) voor een hogere prijs, dus ter productie / vergroting van de verzameling geld. Voor arbeiders geldt dus de cyclus: goederen (ruilzaken; in dit geval arbeid) —> geld —> goederen. De focus ligt op gebruikswaarde (bevrediging van “natuurlijke” behoeften). Voor kapitalisten geldt de cyclus: geld —> goederen (arbeid) —> geld. De focus ligt hier op ruilwaarde / meerwaardepotentieel (geld verzamelen als “van behoeften losgeslagen behoefte”).

Het verschil / de wig tussen de twee kampen wordt gedreven door wat beide hebben in te zetten; bij arbeiders is dit arbeid, bij kapitalisten productiefactoren (voorwaarde voor en potentiële hefboom op de productiviteit van arbeid).

Arbeid is (transformatie door) specifieke inspanning in tijd. Omdat tijd zijn vaste eenmalige verloop heeft en individueel niet “opgeschaald” kan worden is het werkpotentieel dat een individu kan bieden niet (sterk) veranderlijk en dus krijgen arbeiders een vaste, aan hun tijd gekoppelde vergoeding. Kapitalisten kunnen efficiëntie van de productiefactoren steeds meer verbeteren, waardoor ze steeds meer opbrengst uit de ingekochte tijd kunnen halen en dus steeds meer surpluswaarde uit die vaste arbeidsvergoeding krijgen. Daardoor vergroot de kloof tussen de kampen rond de door arbeid gecreëerde meerwaarde. In dit proces wordt arbeid een steeds minder humane productiecommodity: gevoel van “zin” in arbeid wordt uitgehold door taakontwerp rond efficiëntie; band met het eindresultaat is irrelevant. Zo wordt arbeid dermate uitgekleed dat het volledig inwisselbaar wordt. Voor de groeiende, homogeniserende klasse van arbeiders wordt het moeilijker om in reguliere behoeften te kunnen voorzien, wat ze vanuit wanhoop noopt om maar ieder werk te accepteren. Ze worden concurrenten van elkaar en alleen de kapitalist profiteert.

Hier zit een zelfversterkend effect in. De accumulatie van kapitaal correleert met de accumulatie van marginalisering (van inkomen, behoeftebevrediging, zingeving). Dit leidt uiteindelijk tot de arbeidersrevolte.

Deze theorie van toenemende ellende is deels achterhaald, maar de principes van arbeid en productiviteit zijn nog steeds springlevend in ons dagelijks leven rond bedrijfsvoering.

De SpeedMBA e-cursus is live!

Alles van business leren in je eigen tijd? Bestel dan snel de SpeedMBA
online cursus!


 

Bestel ook het boek!100 Business Bites

 

 

NIEUW: de e-course over ALLES van BUSINESS

Leer alles van business in je eigen tijd, wanneer jij wilt en krijg compleet bedrijfsbegrip!
Share This